Sportgeneeskunde is het onderdeel van de gezondheidszorg waarin men medische kennis en expertise gebruikt voor de preventie, de diagnose, de behandeling en het opvolgen van letsels die een gevolg zijn van sport, lichaamsbeweging of andere fysieke en recreatieve activiteiten. De praktijk van de sportgeneeskunde omvat verschillende medische en paramedische beroepen en meerdere gebieden van medische expertise. Het is onze bedoeling om een beknopt overzicht te geven over het ontstaan van de sportgeneeskunde, maar we weten goed dat er zeker hiaten zijn in deze opsomming.
Het begin
4000 v.C.
4000 jaar voor Christus gebruikte men in China al vormen van heilbaden en massage. De Chinezen gebruikten massage voor het verlichten van de pijn die het gevolg was van zware lichamelijke arbeid. De ontwikkeling van de massage liep in het oude China parallel met de ontwikkeling van de Geneeskunde.
Tui Na was en is nog steeds een massagevorm die letterlijk Tu i = duw en Na = grijp betekent, waarvan verschillende vormen bestaan. Vaak werd een op shiatsu of drukpuntmassage gelijkende methode gebruikt. Bij andere vormen van Tui Na manipuleerde men de ledematen en gewrichten. Ook ademhalingsoefeningen werden frequent toegepast.
3000 v.C.
Op Egyptische hiëroglyfen vond men een beschrijving van de perifere pols en van het hartslagmechanisme.
2697 v.C.
Lang voordat de westerse mens een cultuurniveau bereikte dat hem toeliet om zijn vrije tijd te benutten voor spelen en sport, was de idee om door middel van oefening fit te blijven in Oost-Azië al goed ingeburgerd. Bijna vijfduizend jaar geleden legden de Chinese Taoïstische priesters en monniken een nauw verband tussen cultus-rituelen en gezondheidsoefeningen. Op die manier hoopten ze de onsterfelijkheid van de ziel te bereiken. Volgens Chinese priesters werden bijna alle ziekten veroorzaakt door een obstructie van de lichaamsorganen, en dat probeerden ze te genezen met speciale ademhalingsoefeningen, de zogenaamde Kung-Fu. Wat in het begin van de negentiende eeuw de kop opstak als ‘Zweedse Gymnastiek’ was onder de dynastie van Keizer Huang Ti (2696-2598 v.C.) al goed ingeburgerd in China. Opvallend is de gelijkenis van heel wat Kung-Fu oefeningen met de Ling Gymnastiek en tot op vandaag staan deze oefeningen nog steeds in hoog aanzien in China.
2630 v.C.
Imhotep (2650-2600 v.C.), de vizier en raadgever van farao Djoser (2680-2610 v.C.) was ook een medicus, auteur van medische werken, hogepriester van Ptah en Ra en architect. Imhotep propageerde het voelen van de pols als één van de belangrijkste onderzoeken in de Geneeskunde.
2600 v.C.
Notities over de pols werden ook gevonden in de Nei Ching, dè klassieker over interne geneeskunde die velen als de bijbel van de traditionele Chinese geneeskunde beschouwden. Het werk was opgedragen aan Huang Ti (2696-2598 v.C.), de Gele Keizer van China, maar de auteur ervan bleef onbekend. Bij de diagnose van een ziekte waren twee specifieke en krachtige aanpakken belangrijk: het voelen van de pols en het observeren van de patiënt. Als geneesmiddel werden ook ademhalingsoefeningen voorgeschreven.
2500 v.C.
Nabij de Egyptische stad Saqqarah vond men in het graf van Ankhamor een basreliëf uit de VI° Dynastie, waarop men duidelijk kon zien hoe twee mannen manipulatie-oefeningen uitvoerden op twee patiënten. De ene masseerde de voet, de andere de handen.
Volgens een reproductie op een papyrusrol, die een duplicaat is van een ander Egyptisch basreliëf, beoefenden de oude Egyptenaren massagetechnieken, in dit geval zelfs reflexologie. Voor het verlichten van pijnlijke aandoeningen gebruikten ze ook warm water en namen ze baden met bloemen en oliën.
1760 v.C.
In het Indische boek 'Ayur Veda' raadde men passieve bewegingen en lichaamsoefeningen aan, maar ook massage door het wrijven en wassen van het hele lichaam.
1600 v.C.
In 1862 ontdekte de Amerikaanse egyptoloog Edwin Smith (1822-1906) enkele Egyptische papyrusrollen uit 1600 v.C., waarin gerefereerd werd naar de kunst van het palperen en ook naar het voelen van de pols. Daaruit bleek dat de oude Egyptenaren zowel de oorsprong van de pols kenden als de pompende functie van het hart. Zij waren de eersten die stelden dat lucht en bloed in het hart komen, en dat het hart ze daarna over de rest van het lichaam verspreidt. De vondst van Edwin Smith bevatte de volgende observaties over de pols en zijn relatie met de hartslag:
"... in dat onderzoek is het net alsof iemand een bepaalde hoeveelheid telt met een bushel of met de vingers... zoals het vaststellen van de kwaal van een persoon met als doel de werking van het hart te kennen. Vanuit het hart vertrekken kanalen naar elk van de ledematen. Als een priester van Sekhmet of een andere andere arts zijn hand of vingers legt op het hoofd, op beide handen of beide voeten, dan meet hij het hart, omdat in ieder lidmaat pulsaties voelbaar zijn. Het meten van het hart is bedoeld om de indicaties te herkennen die erin zijn opgetreden, met als doel te begrijpen wat er juist gebeurde."
1600 v.C.
In de Atharveda, een verzameling Indische hymnen van zo’n zesduizend regels, legde men de nadruk op de oefeningen die priester-artsen, samen met magische spreuken en vloeken, gebruikten om ziektes te genezen.
Ook bij de Perzen en Egyptenaren waren gezondheids- en ademhalingsoefeningen bekend. Maar de echte oorsprong van de sportgeneeskunde moet bij de artsen van de oude wereld worden gezocht, vooral bij de Grieken en de Romeinen.