1842
Na grondig onderzoek publiceerde de Duitse scheikundige Justius von Liebig (1803-1870) dat eiwitten, koolhydraten en vetten verbranden in het lichaam, en niet koolstof en waterstof. In zijn oorspronkelijke theorie stelde Liebig dat zuurstof de verbranding van vet en koolhydraten veroorzaakt, het afbreken van eiwitten daarentegen gebeurde volgens hem via spieractiviteit.
De Duitse arts en natuurkundige Julius Robert von Mayer (1814-1878) bepaalde het mechanisch warmte-equivalent, een belangrijke kwantitatieve factor waarmee warmte en arbeid in elkaar omgerekend konden worden.
1843
De Deen Edvard August Scharling (1807-1866), Professor Chemie aan de Universiteit van Kopenhagen, wilde nagaan hoeveel koolstofdioxide een mens dagelijks uitademt. Om een zo nauwkeurig mogelijk resultaat te bekomen deed hij gasmetingen in uitzonderlijke omstandigheden:
Hiervoor ontwikkelde Scharling een kamer van 1m³ die geschikt was voor onderzoek op mensen. Ze werd geventileerd met een luchtpomp en voor de absorptie van koolstofdioxide werd de lucht door een kaliumcarbonaat-oplossing geleid. Scharling deed meerdere experimenten, bij een ervan moest een 30-jarige man zo lang mogelijk een zware ijzeren staaf tillen tot hij ervan zweette, waarbij hij telkens een hoeveelheid koolstofdioxide produceerde die het drievoud was van die in rust.
De Duitse fysioloog Emil Dubois-Reymond (1818-1896) beschreef het 'actie-potentiaal' dat iedere spiercontractie begeleidt. Hij ontdekte het in een rustende spier aanwezige kleine voltpotentiaal en noteerde dat het verminderde bij spiercontractie. Hiervoor ontwikkelde hij één van de meest gevoelige galvanometers uit die tijd. Zijn 'Rheotome' had een spoeldraad van vijf km met 24.000 omwentelingen en een switch met twee posities.
1844
De Franse arts Louis Denis Jules Gavarret (1809-1890) en de Franse Professor pathologie Gabriel Andral (1797-1876) waren de eersten die aantoonden dat de bloedsamenstelling verandert afhankelijk van de pathologische toestand van de proefpersoon. Hun onderzoek benadrukte de waarde van chemisch bloedonderzoek voor het bevestigen van een diagnose. Hiervoor plaatsten zij een koperen masker met rubberen randen op het gelaat van de proefpersoon. Binnen het masker zaten kleppen die het uitademen in open lucht verhinderden. Een buis was gekoppeld aan een reeks glazen globes waarin een vacuüm gecreëerd werd alvorens het experiment te starten. De uitgeademde lucht werd gecollecteerd via afzuigen en daarna werd uit deze lucht koolstofdioxide geabsorbeerd en de gewichtstoename van de absorptieketen bepaald.
1845
Chrétien Heiser (1812-1867), Professor geneeskunde aan de Universiteit van Straatsburg, introduceerde de orthopedische gymnastiek in Frankrijk. De voorloper van de huidige fysiotherapie werd toen Zweedse gymnastiek genoemd. Onder zijn impuls deed de gymnastiek haar intrede in de ziekenhuizen van Strasbourg in 1845 en in 1847 in die van Parijs
In 1845 verscheen het boek 'Physical Education and Preservation of Health' van John Warren (1778-1856), een chirurg aan de Amerikaanse Harvard University. Datzelfde jaar stond hij mee aan de wieg van de Amerikaanse beweging voor lichamelijke opvoeding. Warren legde uit:
"Het is een algemene wetmatigheid dat de gezondheid tot op latere leeftijd bewaard kan blijven door het gebruik van gunstige zaken en door het vermijden van schadelijke. De meeste ziekten zijn het gevolg van een schending van de natuurwetten, zelden een gevolg van onwetendheid maar vaker van onoplettendheid.''
Hij was een van de oprichters van de 'New England Journal of Medicine', de derde president van de 'American Medical Association', de eerste decaan van de Harvard Medical School en een van de oprichters van het Massachusetts General Hospital.
De Schot John Goodsir (1814-1867), Professor Anatomie aan de University of Edingburg, was een pionier van de celstudie. Terwijl hij de osteogenese bestudeerde, merkte hij op dat de vorming van osteoïde-weefsel en callus het directe effect was van de activiteit van de osteoblasten in het periosteum.