1881
In 1881 pleitte de Britse chirurg Arbuthnot Lane (1856-1943) voor osteosynthese, een chirurgische techniek voor de behandeling van fracturen. Voor het botherstel schroefde hij er platen op om het te immobiliseren.
De Franse neuroloog Guillaume-Benjamin Duchenne (1806-1875) wordt beschouwd als de vader van de elektrotherapie. Hij introduceerde die techniek in het Parijse 'l'Hôpital de la Salpêtrière', waar via galvanische stroom gelokaliseerde elektrificatie op spieren of zenuwen werd toegepast. De werkwijze hielp ook bij de functiebepaling van spieren in het menselijk lichaam, bij de diagnose van bepaalde ziekten en bij het lokaliseren van hun origine.
De Franse Professor neurologie Jean-Martin Charcot (1825-1893) installeerde een volledig kabinet voor elektrodiagnostiek en elektrotherapie in het Parijse 'l'Hôpital de la Salpêtrière', waarvan hij de directie vertrouwde aan zijn landgenoot Romain Vigouroux (1831-1911). De patiënten werden er behandeld met waterbaden, statische elektriciteit, galvanische stromen en inductiestromen.
In 1881 verscheen het 'Lehrbuch der Physikalischen Heilmethoden' van de Duitser Michael Joseph Rossbach (1842-1894), hoogleraar geneeskunde aan de 'Universität Würzburg'. Het was een van de allereerste leerboeken over 'fysiotherapie'. In zijn voorwoord noteerde hij dat de 'physikalische Heilmethoden und -mittel' voor het voorkomen en genezen van ziekten, de laatste decennia steeds nadrukkelijker op de voorgrond waren getreden. Rossbach sprak zijn ongerustheid uit over de ongebreidelde groei en de toenemende specialisatie binnen deze terreinen. Door de zogenaamde elektro-, hydro- en pneumo-therapeuten en door de eigenaars van instellingen voor gymnastiek, orthopedie en massage ontstond het gevaar voor het ontwikkelen van een eenzijdige kijk op de geneeskunde. Dit zou het kritisch onderzoek naar de werking van deze methoden in de weg staan en dat onderzoek was voor Rossbach van primordiaal belang.
1882
De Franse arts Fernand Lagrange (1845-1909) benadrukte de grote waarde van lichaamsoefeningen en stelde:
“Het toepassen van lichaamsoefeningen wordt niet voldoende door fysiologische kennis geleid."
Op die manier startte hij eigenlijk met een primaire vorm van ‘sportgeneeskunde’. Hij was ervan overtuigd dat fysieke ontwikkeling begint bij de ontwikkeling van de longen en dat een ademhalingstest het middel bij uitstek is voor het bepalen van de waarde van een oefening. Als expert van het ministerie reisde hij naar Zweden, Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk om er verschillende methodes te bestuderen.
Enkele van zijn belangrijkste werken:
De Duitse scheikundige Wilbur Olin Atwater (1844-1907) werd vooral bekend door zijn onderzoek naar humane voeding en metabolisme. Hij emigreerde naar de Verenigde Staten en bestudeerde er de ademhaling en het metabolisme bij zowel bij dieren als bij mensen en daarvoor ontwikkelde hij de respiratiecalorimeter. Ondanks het gebruik ervan jaarlijks meer dan tienduizend USD kostte, werd het toestel als het droomproject van de negentiende eeuw beschouwd. De calorimeter was een grote hulp in de studie van voedingsanalyse, voedselopname, diëet-evolutie en energieconsumptie bij inspanning. Men kon er de menselijke metabolische balans mee meten door een analyse van de hitteproductie, maar ook het metabolisch bereik voor mensen die een bepaalde fysieke activiteit uitoefenden. Met dit toestel kon het metabolisme van de bewegingsleer gekwantificeerd worden en kon de balans gemeten worden tussen energie-output en voedselinname. De resultaten van zijn caloriemeter beïnvloedden meerdere domeinen van de Amerikaanse levensstijl. Maar het belangrijkste was dat de calorimeter een immense invloed had op het groeiend besef van de voedingscalorie als meeteenheid voor zowel consumptie als metabolisme. Atwater omschreef het belang van de calorie als ideaal middel om de efficiëntie te bepalen van een dieet. Hij stelde dat verschillende voedseltypes verschillende hoeveelheden energie produceren. Hij beklemtoonde het belang van een goedkoop en efficiënt dieet dat meer proteïnen en groenten bevatte in plaats van koolhydraten. Atwater bestudeerde ook het effect van alcohol op het lichaam en kwam tot de vaststelling dat mensen hitte produceren uit alcohol, zoals ze ook hitte genereren uit koolhydraten. Na het beëindigen van zijn onderzoek, concludeerde Atwater dat de Amerikanen veel te veel vet en zoetigheden consumeerden en veel te weinig oefenden. In 1882 keerde hij terug naar Duitsland, waar hij in het labo van Carl von Voit (1834-1908) het metabolisme van zoogdieren bestudeerde.
Zijn opvolger Francis Gano Benedict (1870-1957) vervolgde de weg die Atwater had uitgestippeld en hij gebruikte de respiratiecalorimeter voor verder onderzoek van het metabolisme en andere lichaamsprocessen. Benedict bestudeerde de wisselende metabolisme-rates van kinderen, atleten, studenten, vegetariërs, Maya indianen en normale volwassenen. Hij ontwikkelde zelfs een calorimeter die groot genoeg was om gedurende een langere periode twaalf meisjes te herbergen. Zijn grootste verbetering was de uitvinding van draagbare respiratiecalorimeters.
1883
Na een bezoek aan Istanbul schilderde de Franse schilder Edouard Debat-Ponsan (1847-1913) 'Scène de Hamam’, een massage uitgevoerd door een slavin.
Professor Ernst von Bergmann (1836–1907), van de chirurgische Universitätsklinik Berlin, haalde de Russische legerarts Isidor Zabludowski (1850-1906) uit St. Petersburg naar zijn kliniek om er een afdeling massage te starten. In 1896 werd Zabludowki benoemd tot Professor massage en in 1900 opende hij er de eerste massageschool. Zabludowski benaderde de massage op wetenschappelijke wijze, zo beschreef hij ondermeer de zogenaamde 'kramppunten', die nu 'triggerpunten' worden genoemd, hield hij rekening met de reflectorische invloed van verder gelegen organen, betrok hij het lymfestelsel in de therapie en behandelde hij de volledige extremiteit in plaats van het getroffen gebied. Jaarlijks werden in de 230 bedden van de kliniek meer dan 20.000 ambulante behandelingen uitgevoerd.
Carl Speck (1828-1916) ontwikkelde de eerste Duitse ergometer. De arts uit Dillenburg gebruikte het toestel om de exacte dosering en nauwkeurige reproduceerbaarheid van lichaamsactiviteit te meten. Het was een slingerergometer waarbij staande geoefend werd. Door gewichten te hangen aan de kruk kon men een overeenstemmende weerstand bepalen. Door het aanvijzen van de schroef werd de arbeid aangepast. De uitgeademde lucht werd in een spirometer verzameld en aan het einde van de belasting werd de samenstelling ervan onderzocht. Door deze ontwikkeling en de daaruit voortvloeiende publicaties wordt Speck als een van de grondleggers van de moderne sportfysiologie beschouwd.
Voor het bestuderen van de zuurstofconsumptie en de hitteproductie bij kleinere dieren deed de Duitse fysioloog Max Rubner (1854-1932) verdere ontwikkelingen aan het gecombineerde directe en indirecte calorimetrie-systeem van Henri Regnault (1810-1878) en Charles Richet (1850-1935). Later paste hij het toestel van Carl von Voit (1801-1870) aan en werd hij de eerste wetenschapper die de energiebehoeften bij kleine kinderen en prematuren bestudeerde. Rubner bepaalde de energie-equivalentie in levensmiddelen: 100 g vet was het equivalent van 211 g proteïnen, 232 g zetmeel, 234 g rietsuiker en 256 g glucose. Deze observatie resulteerde in het formuleren van de wetten van energieconsumptie in voeding. De Rubner-factoren voor proteïnen, vetten en koolhydraten waren 4.1, 9.3 en 4.1. In 1883 werd zijn werk voor het eerst gepubliceerd. Met zijn gecombineerde directe en indirecte calorimeter leverde hij het definitieve bewijs van de equivalentie van koolstofoxidatie en hitteproductie, de twee methodes hadden een gemiddelde variatie van amper 0.2%.
In 1883 vertaalde de Franse arts Leon Petit (1854-1910), een leerling van Georges Dujardin-Beaumetz (1833-1895), het Duitse pamflet van de Weense legerarts Albert Reibmayr (1848-1914) naar het Frans. In ‘Le Massage par le Médecin’ werd het curatieve aspect van de massage in verschillende takken van de Geneeskunde sterk benadrukt en de auteur sprak de wens uit om 'arts te blijven tijdens het uitoefenen van massage'. Hij werd benoemd tot hoofd van het kindersanatorium van Ormessin in de buurt van Parijs. In 1885 bracht hij de tweede editie uit van zijn boek, dit keer versierd met heel wat illustraties en waarin de Franse Professor Fysiologie Paul Regnier (1851-1919) het voorwoord schreef.
1884
De onderwatermassage werd in meer en meer Franse hospitalen toegepast.
1885
Nathan Zuntz (1847-1920), een leerling van Eduard Friedrich Wilhelm Pflüger (1829-1910) en Professor Fysiologie aan de Berlijnse 'Landwirtschaftliche Hochschule', deed fysiologisch onderzoek naar het metabolisme, de ademhaling en de voeding. Maar het meest bekend is de Duitser door zijn uitgebreide studies over de fysiologische veranderingen in extreme omstandigheden bij dieren en bij mensen en dan vooral op grote hoogte. Heel wat experimenten gebeurden in 'Capanna Regina Margherita', een onderzoekscentrum op de top van de Italiaanse Monte Rosa. Met zijn assistent Hermann von Schrötter (1870-1928) deed hij ook luchtballonexpedities op grote hoogte. In 1911 opende hij het eerste Duitse laboratorium voor Sportgeneeskunde.
Samen met zijn Duitse collega August Julius Geppert (1856-1937) ontwikkelde hij het 'Zuntz-Geppert respiratory apparatus', een draagbaar toestel voor droge-gasmetingen tijdens veldstudies. In 1889 construeerde hij een eerste loopband, voor het observeren van cardiale veranderingen bij inspanning voegde hij in 1914 een RX-apparaat daaraan toe.
In 1910 maakte hij samen met zijn collega's fysiologen Hermann von Schrötter (1870-1928), Arnold Durig (1872-1961) en Joseph Barcroft (1872-1947) een wetenschappelijke ballonexpeditie naar de berg 'Pico de Teide' op de Canarische eilanden en daarom vermeldt men hem ook als de pionier van de luchtvaartgeneeskunde. Gezien de ademhaling een belangrijke rol speelt bij metabolische tests vonden Nathan Zuntz (1847-1920) en August Julius Geppert (1856-1937) het belangrijk om de nog duistere mechanismen van een gereguleerde ademhaling te onderzoeken. In dat verband bestonden er twee theorieën, de eerste veronderstelde een directe stimulatie van de zenuwen van het ademhalingscentrum, de andere ging ervan uit dat de accumulatie van metabolieten in het bloed tijdens lichamelijke inspanning de stimulus is voor een verhoogde ademhalingsactiviteit. In de loop van hun onderzoek ontwikkelden de twee wetenschappers hun beroemde Zuntz-Geppert beademingsapparatuur en formaliseerden ze de vergelijking om het zuurstofverbruik tijdens rust en beweging enkel door expiratoire of inspiratoire volumemetingen te bepalen, zodat het metabolisme nauwkeurig bepaald kan worden. Hierdoor werd de relatie vastgesteld tussen ventilatie en O2-opname als basis voor het begrip van pulmonale gasuitwisseling en het reguleren van de bloedgas- en zuur/base-status. Na het beëindigen van hun onderzoek kwamen Zuntz en Geppert tot de vaststelling dat de ademhaling tijdens inspanning niet geregeld wordt door het zenuwstelsel, maar wel ontstaat door onbekende bloed-absorberende stoffen van samentrekkende spieren, die op hun beurt het ademhalingscentrum stimuleren. De neurofysiologische aspecten van dit onderzoek interesseerden een zekere Sigmund Freud (1856-1939), toen hij in maart 1886 de laboratoria van Nathan Zuntz (1847-1920) en Hermann Munk (1839-1912) bezocht.
De 'lichamelijke opvoeding'-beweging leidde tot de vorming van de 'American Association for the Advancement of Physical Education', een professionele groep opgericht, gedomineerd en voorgezeten door artsen die faculteitsaanstellingen hadden bij grote universiteiten zoals gehad Johns Hopkins, Yale en Harvard. Van de twaalf eerste presidenten waren er elf arts. In 1897 waren twaalf van de zestien leden van de 'Society of College Gymnasium Directors' arts, in 1900 was de redacteur van de 'American Physical Education Review' een arts en in 1903 bestond het hele uitvoerend comité van de 'American Society for Research in Physical Education' uit artsen. Het jaar nadien waren vijftien van de twintig leden van de Nationale Raad van de 'American Physical Education Association' arts, waaronder de voorzitter en vice-voorzitter. Het merendeel van de artsen die 'lichamelijke opvoeding' doceerden deed antropometrische metingen, schreef oefeningen voor, gaf lezingen over gezondheid en superviseerde de nieuwe op universiteitscampussen gebouwde sportscholen die de hoofdinspecteur van Openbaar Onderwijs in Massachusetts 'Palaces of Health' noemde. In 1903 veranderde men de naam 'American Association for the Advancement of Physical Education' tot 'American Physical Education Association' (APEA). En in 1917 creëerde het een van de meest invloedrijke groepen, het 'Committee on Women's Athletics'. De APEA bundelde zijn krachten in 1937 met het 'Department of School Health and Physical Education' van de 'National Education Association' en in 1938 werd de 'Division of Recreation' gevormd.