In 1958 omschreef de Duitse Professor Wildor Hollmann (1925-) de definitie 'sportgeneeskunde' als volgt:
"Sportgeneeskunde belichaamt de theoretische en praktische geneeskunde die de invloed van inspanning, training en sport onderzoekt, evenals het gebrek aan beweging, op gezonde en niet-gezonde mensen van alle leeftijden voor het produceren van resultaten die overtuigend zijn voor de preventie, therapie en revalidatie, alsook gunstig voor de atleet zelf."
Pas in 1997 aanvaardde de Fédération Internationale de Médecine du Sport (FIMS) deze definitie officieel.
In het kader van zijn doctoraatsthesis was Hollmann in 1949 een onderzoek gestart over ergospirometrie.
Samen met de Deutschen Sporthochschule Köln stichtte hij in 1958 aan de Medizinische Universitätsklinik Köln het Institut für Kreislaufforschung und Sportmedizin. Het onderzoek spitste zich toe op de invloed van lichaamsactiviteit en -inactiviteit op de gezondheid en prestatieverbetering van zowel kinderen als senioren en dat zowel bij gezonde als bij zieke personen.
In 1961 legde hij zich aan de Medizinische Universitätsklink Köln volledig toe op de specialisatie Sportgeneeskunde en in 1964 kreeg hij de leerstoel Cardiologie en Sportgeneeskunde aangeboden aan de Deutschen Sporthochschule Köln, een instituut dat hij veertien jaar lang leidde
Van 1984 tot 1998 was hij voorzitter van de Deutschen Sportärztebundes en van 1986 tot 1994 voorzitter van de Fédération Internationale de Médecine du Sport (FIMS).
Bij zijn Emeritaat in 1990 behield hij de functies onderzoek en onderwijs aan het Max-Planck Institut für neurologische Forschung in Köln en van het Forschungszentrum in Jülich waar hij experimenteel onderzoek deed over de rol van de hersenen en de geest in samenhang met lichamelijke activiteit.
Over zijn onderzoeksactiviteiten verschenen meer dan duizend scripties en meer dan tweehonderd proefschriften. Hij schreef talrijke boeken en meer dan achthonderd publicaties. Zijn belangrijkste monografie 'Sportmedizin – Grundlagen für körperliche Aktivität, Training und Präventivmedizin' is een standaardwerk over Sportgeneeskunde.
Hoogtepunten uit zijn carrière:
"Met een geschikte fysieke training lukt het om gedurende 20 jaar 40 jaar oud te blijven."
In Milaan startte de Italiaanse Professor Rodolfo Margaria (1901-1983) de eerste opleiding voor de specialisatie sportgeneeskunde. In 1950 had de Italiaanse regering immers een preventief onderzoek verplicht voor het beoefenen van eender welke sport, zowel voor amateurs als voor professionals. Competitie-sporters moesten jaarlijks een preventieve screening ondergaan met anamnese, klinische evaluatie, urineonderzoek, ECG in rust en na inspanning en longfunctietesten. Deze evaluatie mocht enkel door een gecertifieerde sportarts worden gedaan, die juridisch aansprakelijk bleef voor de juistheid van deze beoordeling.
De regeringen van Denemarken, Finland, Noorwegen en Zweden lanceerden het voorstel om de sportgeneeskunde op te nemen in het programma van de Wereldgezondheidsorganisatie.
Op initiatief van de Engelse advocaat Peter Sebastian werd in Londen 'The Institute of Sport and Exercise Medicine' opgericht en dat lang voor de specialiteit erkend werd.
De Nieuw Zeelandse chirurg en legerarts Sir Arthur Porritt (1900-1994), winnaar van de bronzen medaille op de 100m tijdens de Olympische Spelen van 1924 in Parijs, werd tot eerste voorzitter benoemd.
Naar aanleiding van het 25-jarig bestaan van de Sportgeneeskunde gaf de Roemeense post 2.000.000 postzegels uit.