1906
De Duitse roeier Karl Aletter (1906-1991) werd geselecteerd voor de Olympische Spelen van 1928 en 1932, in Amsterdam voor de acht met stuurman, vier jaar later in Los Angeles voor hetzelfde nummer maar ook voor de vier zonder stuurman waarin hij zilver haalde. Hij won ook acht Duitse titels en was jarenlang plaatsvervangend voorzitter van de Duitse roeibond. Na zijn studies specialiseerde hij zich in Inwendige Geneeskunde met praktijk in Kaiserslautern. In 1968 begeleidde hij de Duitse Olympische ploeg in Mexico. Hij was ongerust over de ademnood van sommige atleten in de duurnummers, waarbij er heel wat aan de zuurstoffles moesten gekoppeld worden. Dat lokte bij Aletter de opmerking uit dat hij zich op dat ogenblik in een verzorginstellling van de Wereldoorlog waande.
De Brit William Craner (1906-1987) finishte met zijn teammaats vijfde in de 4 x 400m op de Olympische Spelen van 1928 in Amsterdam. Na zijn studies vestigde hij zich als huisarts in Brentwood.
De Amerikaan Bill Droegemueller (1906-1987) haalde zilver in het polsstokspringen op de Olympische Spelen van 1928 in Amsterdam. Het jaar voordien had hij het Amerikaans kampioenschap gewonnen. Hij studeerde af aan de Northwestern Medical School en vestigde zich na zijn specialisatie als Oftalmoloog in Chicago.
De Servische voetballer Milutin Ivkovic (1906-1943) nam met Joegoslavië deel aan de Olympische Spelen van 1928 in Amsterdam. In clubverband startte hij zijn carrière bij SK Jugoslavia en tussen 1922 en 1929 speelde hij voor dat elftal 235 wedstrijden. Daarna versaste hij naar BASK Belgrado. Hij werd 39 keer voor de nationale ploeg opgeroepen, met als hoogtepunt een 2-1 winst tegen Brazilië tijdens de wereldbekerwedstrijd van 1930. In 1934 studeerde hij af en na zijn legerdienst vestigde hij zich als huisarts in Belgrado. Tijdens de tweede Wereldoorlog arresteerde men hem wegens zijn communistische activiteiten en 's anderendaags werd hij door een vuurpeloton geëxecuteerd.
Tommy Jones-Davies (1906-1960) speelde rugby bij Llanelli en Londen Welsh. Hij werd ook vier keer voor de nationale ploeg van Wales opgeroepen en hij toerde met de British Lions door Nieuw Zeeland en Australië. Nadat hij in 1938 afstudeerde werd hij tot Medical Officer for Health benoemd van het Radnorshire gebied in Wales. Na de oorlog werd hij consulterend arts in het West Wales Hospital van Carmarthen.
Met een sprong van 1m94 in het hoogspringen werd de Amerikaan Bob King (1906-1965) Olympisch kampioen op de Spelen van 1928 in Amsterdam. Hij won ook twee Amerikaanse titels en in 1927 en 1928 voerde hij de wereldranglijst aan. Hij studeerde af aan de Stanford University en specialiseerde zich in Gynaecologie.
Fritz Kraatz (1906-1992) won brons met de Zwitserse ijshockeyploeg op de Olympische Winterspelen van 1928 in Sankt Moritz. In clubverband speelde hij van 1921 tot 1933 bij HC Davos, waarmee hij in 1927 en 1933 de nationale titel veroverde. In 1926 won hij met zijn club het EK en in 1925 veroverde het team brons. Met de Zwitserse ploeg haalde hij ook brons op het WK van 1930. Hij studeerde af als arts, maar koos voor een carrière als voorzitter van de Ligue Internationale de Hockey sur Glace, de voorloper van de International Ice Hockey Federation.
Windsor Lewis (1906-1982) speelde rugby bij Cambridge University en werd ook opgeroepen voor de nationale ploeg van Wales. Hij studeerde af als arts aan de Cambridge University.
Kenneth Pridie (1906-1963) vertegenwoordigde Engeland op de British Empire Games van 1930 en 1934. In 1930 eindigde hij zesde in het kogelstoten en vierde in het discuswerpen. Vier jaar later won hij brons in het kogelstoten en werd hij zesde in het discuswerpen. Nadat hij was afgestudeerd aan de University of Bristol specialiseerde hij zich in Wenen, Liverpool en Oxford in Orthopedische Heelkunde. Op 28-jarige leeftijd vestigde hij zich als Orthopedisch Chirurg in de Bristol Royal Infirmary. Hij ontwierp meerdere toestellen voor het behandelen van breuken en werd vooral bekend door de Pridie Drilling waarbij het herstel van de kraakbeenvorming gestimuleerd wordt door kleine openingen te boren in de subchondrale botplaat na chirurgische debridement van kraakbeendefecten.